Onderstaande bijdrage verscheen in het juli/augustus 2006 nummer van het blad De Oud-Katholiek.
In het juni nummer stond een persbericht naar aanleiding van de zitting van IRAD, de Internationale Rooms-Katholieke – Oud-Katholieke Dialoogcommissie. De redactie vroeg professor Visser, één van de leden van deze commissie, een toelichting op dit persbericht te schrijven. De redactie roept de lezers op te reageren.
In mei 2004 kwam de Internationale Rooms katholieke – Oud-katholieke Dialoogcommissie voor het eerst bijeen in Bern. Op die bijeenkomst ging men na wat er in de verschillende landelijke commissies in de jaren zeventig en tachtig aan overeenkomsten bereikt was. Dat betrof met name het sacramentele karakter van de kerk en de apostolische ambtsopvolging. Zo kwam men al spoedig tot de kernvraag waarin beide kerken verschillen: de gezagsstructuur die zich toespitst in de vraag naar het universeel gezag en het onfeilbare leerambt van de bisschop van Rome, de Paus. Wat is zijn plaats en taak in de kerk? Staat hij boven de kerk, is hij de bron van alle kerkelijk gezag ? En wat betekende de keuze van de Rooms-Katholieke Kerk op het eerste Vaticaans Concilie(1870) voor de kijk op en de beleving van het kerk-zijn. Gaat het daarin om een ‘topdown’ of een ‘bottom up’ structuur? Gaat het simpel gezegd om de kerk als een internationale grootheid, die overal ‘afdelingen’ heeft, waarbij het centrum de leiding heeft of om een wereldomspannend netwerk van plaatselijke betrekkelijk zelfstandige gemeenschappen die elkaar vinden in een middelpunt? In het eerste geval gaat alles uit van het centrum, in het tweede geval ontstaat het centrum vanuit de onderlinge verbondenheid. Een middelpunt overigens dat die verbondenheid niet alleen laat zien, maar ook dient te bewaren. Meer theologisch gezegd: in het eerste geval gaat de universele kerk vooraf aan de lokale kerken, in het tweede rijst de universele kerk op uit de lokale kerken.
Rooms-katholieken en oud-katholieken zijn het er over eens dat de kerk een lokale en een universele dimensie bezit. Het een kan niet zonder het ander. Maar de vraag is: hoe verhouden ze zich tot elkaar ? En kunnen we in deze vraag tot een gemeenschappelijke visie komen? Daarover gingen de gesprekken in de verdere zittingen en men kwam daarbij voor een groot deel tot overeenstemming. De overeenstemming bereikte men door uit te gaan van de zogenaamde communio-ecclesiologie, waarin de kerk in de eerste plaats gezien wordt als een gemeenschap van alle gedoopten, waarin ieder een eigen plaats en taak heeft. De aanzet tot dat denken over de kerk gaf het tweede Vaticaans Concilie, met als gevolg dat men niet alleen meer oog kreeg voor de waarde van andere kerken, maar zich ook vragen ging stellen over het gezag en de gezagsstructuur in de eigen kerk. Dat blijkt wel uit de pauselijke encycliek uit 1996 ” Ut Unum Sint”, waarin Paus Johannes Paulus II de kerken uitnodigde met hem na te gaan wat de Dienst aan de Eenheid voor de Paus zou moeten betekenen.
Dat heeft in de verschillende internationale dialogen die de Rooms-katholieke kerk met anderen voert geleid tot verrassende resultaten. Te noemen valt onder meer het rapport van de Anglicaans - Rooms-katholieke Dialoog uit 1999 ” The Gift of Authority” waarin de gesprekspartners tot een vergaande overeenstemming kwamen. Hetzelfde geldt voor het in 2000 gepubliceerde rapport van de Duitse Luthers-Rooma-katholieke Dialoogcommissie” Communio Sanctorum” . Ook daar kwam men bij blijvende verschillen tot een vergaande overeenstemming. Bij dat gesprek volgde men de werkwijze van de “ gedifferentieerde consensus”. Dat wil zeggen: men zoekt te verwoorden wat men wezenlijk met elkaar deelt . Dat neemt echter niet weg dat er nog verschillen blijven die men wederkerig formuleert. Beide stukken kwamen uitvoerig aan de orde.
Langs deze weg nu ziet ook de IRAD een mogelijkheid om te komen tot een elkaar verstaan, waarbij de historische geschilpunten in het licht van de huidige situatie geen reden tot scheiding meer hoeven te zijn. Dit biedt naar het oordeel van de commissie de mogelijkheid om te komen tot een herstel van kerkelijke gemeenschap. Dat betekent niet dat men morgen al zover is. Er zal nog opheldering moeten komen over verschillen die een ruime eeuw uit elkaar groeien met zich bracht. Bovendien moet het resultaat van het commissiewerk eerst nog door de kerken die opdracht gaven tot het gesprek, en met name door de daarin geldende gezagsinstanties, aanvaard worden. Wat wettigt het dan om nu te spreken over een zekere ‘doorbraak”?
Die is gelegen in het zien van de weg om internationaal te komen tot een gemeenschappelijk standpunt, zoals wij in Nederland bereikten met het stuk ”Het gezamenlijk erfgoed in vreugde delen”, waarin de mogelijkheid werd gewezen tot een nieuwe vorm van gemeenschap met elkaar.
Jan Visser
juli 2006
Geloof dat probeert te begrijpen
Een oud-katholieke theologische
benadering van de hand van
Mattijs Ploeger. Een nieuw deel
in de Seminariereeks.
Website van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland | Bisschoppelijk bureau: Kon. Wilhelminalaan 3, 3818 HN Amersfoort | Tel. 033 - 462 08 75