Deus Caritas Est - God is Liefde

De Raad van Kerken vroeg Wietse van der Velde, oud-katholiek pastoor in 's-Gravenhage en lid van de beraadgroep Geloven en kerkelijke gemeenschap van de Raad, deze eerste encycliek van Benedictus XVI te lezen en zijn gedachten hierover op papier te zetten. Hij maakt een wandeling door de encycliek.

Gedateerd op het hoogfeest van de geboorte van Christus, zond paus Benedictus XVI een maand later zijn eerste encycliek de wereld in. Het lag in de lijn van de verwachting dat dit pauselijk rondschrijven een soort programma zou zijn voor het pontificaat van de man die sinds 19 april 2005 de Rooms-Katholieke Kerk (RKK) leidt en die voor velen, ook buiten die kerk, het gezicht van de christenheid is. Wat zou deze man te zeggen hebben, die in zijn vorige baan als hoofd van de congregatie van de geloofsleer bijvoorbeeld de Zuid-Amerikaanse bevrijdingstheologie een plaats in zijn kerk had ontzegd en aan de oecumene allerlei hinderpalen in de weg had gelegd?

Wereldwijd schijnt de brief een bestseller te zijn. Maar toch zullen, denk ik, niet veel mensen deze in een degelijk theologisch en filosofisch jargon geschreven brief ter hand nemen. En dat is gelet op een aantal door de paus gezette aandachtspunten en accenten toch wel jammer.

Een samenvatting, laat staan diepgaande bespreking kan ik hier niet geven. Ik volsta met een wandeling door de encycliek en wil daarbij stilstaan bij wat mij persoonlijk trof.
Met een – soms hoorbare zucht van verlichting – werd wereldwijd in de RKK en in de oecumene geconstateerd dat de encycliek positief getoonzet en mild is en geen al te controversiële thema’s behandelt. Persoonlijk was ik getroffen door de inleiding. De paus vat het christelijk geloof samen met de woorden: “Wij geloven in de Liefde.” Christen-zijn is niet in de eerste plaats een ethische beslissing of een hoogstaand idee, maar een ontmoeting met een persoon: God, die liefde is en dat wil tonen. Een geluid dat in deze tijd van “ietsisme” – ook onder christenen - wel eens gehoord mag worden. Nadrukkelijk stelt de paus dat het christelijk geloof door de liefde centraal te stellen de kern van het geloof van Israël heeft overgenomen, wat wordt uitgewerkt door citaten uit het Oude Testament. Ook elders in de brief wordt er nadruk gelegd op de inhoudelijke verbondenheid van het Oude en Nieuwe Testament. Het is duidelijk dat de paus streeft naar een goede verhouding met het jodendom.

Actueel wordt de paus als hij ook al direct in het begin zegt dat “in een wereld waarin soms wraak of zelfs de plicht tot haat en geweld met de naam van God verbonden wordt”, de boodschap dat de liefde voor God en de liefde voor de naaste één zijn “buitengewoon actueel en tevens van zeer groot praktisch belang” is.

De encycliek werkt dit alles uit in twee delen, een meer theoretisch en een praktisch. In het eerste wordt geprobeerd het taalprobleem van de twee Griekse woorden voor liefde ‘eros’ en ‘agape’ te lijf gegaan. De paus noemt zijn reflecties daarover - haast verontschuldigend - nogal filosofisch, maar dat wil niet zeggen dat hij daarbij geen waardevolle gedachten tot verder nadenken geeft. Ook al veroordeelt hij het tot het handelsartikel gereduceerde begrip eros, dat wil niet zeggen dat hij de positieve kanten van de erotische liefde en de menselijke verlangens niet ziet. In een gedachtesprong - die mij wel wat al te gemakkelijk is - stelt de paus daarop dat de eros vanaf de schepping naar het huwelijk tussen man en vrouw verwijst, naar een verbintenis die uniek en onherroepelijk is. Ik kreeg bij het lezen van deze passages het gevoel dat het antwoord er al voor de vraag was. Doorbraken op het gebied van het (officiële) denken over huwelijk en seksualiteit in de RKK zullen er in dit pontificaat wel niet in zitten.

Vervolgens stelt Benedictus dat een mens de liefde ten diepste kan zien en ervaren in Jezus Christus, de mensgeworden liefde van God, die de goddelijke liefde en de naastenliefde heeft onderwezen en voorgeleefd. In een voor mij prachtig stukje over de eucharistie wordt de ‘mystieke’ eenwording van de gelovige met de Heer en de andere mensen die communie ontvangen, beschreven. Opvallend vond ik dat hier het woordje ‘ik’ verschillende keren opduikt. Zien wij hier iets van het persoonlijk geloofsleven van de paus?

Deel één eindigt met het onderstrepen van de eenheid van de liefde tot God en tot de naaste en leidt zo ook over naar het tweede deel over het beoefenen van de liefde, de caritas, door de kerk als een ‘gemeenschap van liefde’. Het begint met een mooi Augustinus-citaat: “Als je de liefde ziet, zie je de Allerheiligste Drie-eenheid.” Wat dat in de praktijk betekent, werkt het vervolg met voorbeelden uit de kerkgeschiedenis van Oost en West uit. Het begint daar wel wat op een omgevallen boekenkast te lijken als de sociale encyclieken van pausen vanaf 1891 worden opgesomd. Toch valt dan daar weer bij op dat de tegenstander van de bevrijdingstheologie nadrukkelijk als bijzonder acuut de sociale problematiek in Latijns-Amerika noemt.


In de beschrijving van de aanpak van de strijd voor gerechtigheid en liefde komt ook de oecumene om de hoek kijken. De paus onderstreept zijn bereidheid om met de charitatieve organisaties van “deze kerken en gemeenschappen samen te werken, daar wij toch allen handelen vanuit dezelfde fundamentele motivatie en hetzelfde doel voor ogen hebben: een waar humanisme, dat in de mens het beeld van God herkent en hem wil helpen een leven te leiden in overeenstemming met deze waardigheid.” Verder dan deze wil tot praktische samenwerking – waarover de paus zich zegt te verheugen – komt hij niet. Misschien mag je dat ook niet verwachten in een zo algemene brief van de Romeinse herder aan zijn eigen kudde, maar ik voel het toch als een gemiste kans dat er niet wordt gesproken over de implicaties van de goddelijke liefde voor de eenheid van allen die in Christus de mensgeworden liefde van God erkennen (en dan zwijg ik nog maar over de consequenties die dat mijns inziens zou kunnen/moeten hebben voor de mystieke eenwording met de Heer en met elkaar in de eucharistie).

Het slot van de encycliek laat zien dat zij toch in de eerste plaats een ‘binnenkerkelijk’ schrijven is. Hierin worden heiligen beschouwd die de liefde op voorbeeldige wijze in de praktijk hebben gebracht. Opvallend is de nadruk die daarbij gelegd wordt op de initiatieven en de praktijk van de kloosterordes in het verleden. Is dit een oproep voor het voor de orden niet zo rooskleurige heden?

Ligt dit alles nog in de lijn van het thema van de encycliek, je kunt je vragen erbij hebben of dat nu ook geldt voor de uitweiding over Maria, de Moeder van de Heer als besluit. De link wordt gelegd door haar liefdesdienst aan Elisabeth, die zij “ongeveer drie maanden” bijstond in de laatste maanden van haar zwangerschap. Het slot is een klein, traditioneel Mariapreekje, dat ik niet zou hebben gemist, maar ja daarvoor zal ik dan wel oud-katholiek zijn.

Ondanks vragen en bedenkingen en ondanks de niet altijd even toegankelijke tekst, verdient deze encycliek door velen te worden gelezen, omdat ze uitgaat van het fundament van het christelijk geloof en op zoek gaat naar de consequenties daarvan voor het leven in onze wereld. Onderling oecumenisch gesprek kan ons verder brengen op de weg naar de verhoring van het gebed van Christus: Ut unum sint.

De Nederlandse vertaling van 'Deus caritas est' is voor € 3,00 (excl. verzendkosten) verkrijgbaar bij het Secretariaat R.-K. Kerk, tel. 030 2326909, e-mail bestel@rkk.nl

Bron: Oecumenisch Bulletin 2006-05 uitgave van de Raad van Kerken in Nederland

Website van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland | Bisschoppelijk bureau: Kon. Wilhelminalaan 3, 3818 HN Amersfoort | Tel. 033 - 462 08 75