Preek aartsbisschop van Canterbury

Eucharistieviering Unie van Utrecht - 09-08-06

‘Welk huis gij ook binnentreedt, zeg eerst: “Vrede zij dit huis!”
Tegen de discipelen van Jezus wordt gezegd dat zij op de deuren moeten kloppen van de steden die zij bezoeken en om gastvrijheid moeten vragen. En als zij welkom geheten zijn, moeten zij bij de mensen blijven die hen verwelkomd hebben, en niet constant op zoek zijn naar iets beters. Het is een pakkend beeld van het leven van de christelijke kerk. De prediking van het Evangelie begint niet met een gevestigde gemeente, die anderen uitnodigt binnen te komen en welkom heet – hoewel het spoedig op die manier gaat werken. Het begint met het navolgen van Jezus zelf, een mens die geen veilige plaats had om zijn hoofd neer te leggen, en die zijn genade deelt door anderen uit te nodigen hem uit te nodigen in hun huizen; zoals in het beroemdste voorbeeld hiervan: Zacheüs in Lukas 19.

Jezus daagt degenen die hij ontmoet uit door tegen hen te zeggen: “U hebt de vrijheid om te geven; u hebt waardigheid anderen welkom te heten. U bent een plaats waar het de genade en liefde van God verheugt een tehuis te maken.’ De Heer verheugt zich in u, uw God zal zich in u verblijden, zegt de profeet. Kunnen we deze uitdaging horen? Het mag aantrekkelijk lijken dit te horen, maar in feite betekent het niet altijd goed nieuws, als er wordt verteld dat onze levens, onze huizen, een plaats zijn waar God kan verkiezen te wonen. We zouden niet verbaasd moeten zijn als, in het verhaal van de demonen en de Gadareense zwijnen, de lokale bevolking beslist dat zij Jezus niet welkom wil heten en verzoekt hem hen met rust te laten.

Per slot van rekening, als God komt wonen in een huis of een menselijk leven, dan verstoort en verandert hij dingen. Hij is niet bepaald een makkelijke gast, en als we hem eenmaal binnengelaten hebben, kunnen we er niet op vertrouwen dat hij zich op conventionele wijze zal gedragen. Herinnert u zich de uitnodiging die hij aanvaardt van Simon de Farizeeër in Lucas 7? Jezus mag een gast zijn, maar hij is heel goed in staat de gastvrijheid van zijn gastheer te bekritiseren en zijn beperkingen bloot te leggen, de vrees en de minachting onder een schijnbaar welkom. We kunnen denken dat we hem graag welkom zouden heten in ons huis, maar het is lang niet zeker dat we ons thuis zullen voelen bij hem als hij komt. De plaatsen waar wij wonen zijn allemaal te klein voor hem, en alleen als we onze harten en gedachten toestaan te groeien, kunnen we mogelijk beginnen te wennen aan deze vreemdeling, die bij ons thuis wil zijn.

Hoe was het voor deze eerste missionarissen om te kloppen op de deuren van de steden van Galilea, en zo de weg te bereiden voor hun meester? Het is moeilijk voor te stellen dat zij altijd makkelijke gasten waren, meer dan Jezus was. De woorden die zij moesten spreken waren woorden over verandering. Ze moesten zieken genezen – maar niet iedere genezing is welkom. Genezing betekent dat veel dingen waarvan we dachten dat ze onveranderlijk waren, tenslotte toch kunnen veranderen – niet in de laatste plaats wijzelf. Misschien beslisten de gastheren dat zij na een dag of twee moesten vertrekken. Vandaar de opdracht die Jezus hun geeft in de verzen die onmiddellijk op ons evangelie volgen – ze moeten het stof van hun voeten schudden in steden die hen niet willen verwelkomen. Maar of hun gastheren het leuk vinden of niet, het Koninkrijk is nabij; het is gekomen om te blijven in deze wereld, en vroeg of laat moeten we in het reine komen met dit feit.

Maar als een huis enig teken van welkom toont, moeten de discipelen blijven. En gastvrijheid moet samengaan met betrokkenheid. Zoals God tegen Jeremia en zijn medebannelingen zegt, moeten de discipelen het welzijn zoeken van de stad waar zij heen gestuurd zijn, om niet te doen alsof zij nergens in het bijzonder leven, alsof ze zo losgemaakt zijn van hun omgeving, dat zij geen werkelijke identiteit in hun wereld hebben, maar alleen een abstracte identiteit als gelovigen.  Het wordt hun taak te onderscheiden wat het oorspronkelijke woord van welkom betekende, hoe er zo mee gewerkt moet worden dat mensen in staat mogen zijn te leven met de diepere verwarring en de diepere aanvaarding die de tegenwoordigheid van Gods goede nieuws met zich meebrengt.

Deze passage geeft ons in feite heel wat wenken over de aard van de missie in onze wereld, en vooral in ons hedendaagse Europa. Het evangelie kwam natuurlijk  als een vreemde stem tot het Romeinse Keizerrijk en de Germaanse koninkrijken.  Het probeerde te doen alsof het thuis was in het ‘huishouden’ van het Griekse denken en het Romeinse bestuur, daarna in de wereld van de ‘barbaren’. Het evangelie leerde veel talen, in feite gaf  het evangelie aan sommige van deze talen stabiliteit en duurzame samenhang in de geschreven vorm. We moeten ons de vertaling van Wulfila van de bijbel in het Gothisch herinneren. De Kerk keek en luisterde in de samenhang van de samenleving die als gastheer optrad naar zaken die analogieën zouden verschaffen, kapstokken waaraan zij haar leer kon ophangen. De Angelsaksische poëzie verandert de conventies van het heldendicht door Christus als de opperste held uit te beelden; het Keltische christendom neemt de wettige en mythische kaders van het oude Ierland en Wales op en bewerkt ze. Op de een of andere manier zegt de kerk: ‘Vrede zij dit huis!’ als ze nieuwe missiegebieden binnengaat. Ze begint niet te vragen om een totale verloochening; ze vraagt zelfs niet om het exclusieve gebruik van een heilige taal - anders dan haar grote rivaal in de mediterrane wereld van de vroege middeleeuwen, de Islam. Bij al haar vasthouden aan het Latijn voor openbaar gebruik, waardeert en inspireert de Kerk literatuur in de volkstaal.

Toch komen er conflicten, momenten van doorzicht en misschien breuk. De Kerk kan niet alleen de dienares zijn van het een of andere koninkrijk, zelfs niet van de keizer zelf, in Rome, Constantinopel of Aken – hoewel ze voor een groot deel van de tijd een goede en onmisbare dienares is. Vroeg of laat zal het Evangelie gemakkelijke eensgezindheid uitdagen. Monniken en bisschoppen staan tegenover elkaar, Henry II en Thomas Becket. De grote Columba wordt verbannen uit Ierland als zijn loyaliteit tegenover zijn stam hem en zijn kerk in bloedvergieten en conflict brengt, en moet zijn prioriteiten van het evangelie opnieuw leren in Iona. De scholastici uit de dertiende een veertiende eeuw schetsen de wegen waarlangs een samenleving van volwassen gelovigen het recht heeft de monarchie en de feodale macht uit te dagen.

Europa heeft een tegenwoordigheid opgenomen, die het op pijnlijke wijze zal verwarren. De kerk loopt niet weg van deze confrontaties, maar worstelt om ze te doorstaan. En het effect is dat Europa in zijn collectief leven een principe gaat inbouwen van kritiek en ondervraging, een scepsis tegenover onbetwiste politieke autoriteit. Europa ontdekt het liberalisme, in de volle betekenis van het woord, en de wortels van de Verlichting zelf zijn te vinden in de moeilijke en ingewikkelde onderhandelingen tussen Kerk en monarchie in de lange middeleeuwen. De Kerk traint, dikwijls zonder het zich te realiseren, zowel haar eigen critici als de critici van de wereldlijke macht. Ze is gekomen om te blijven, voor zover het de huishouding van Europa betreft, maar eerst rust ze degenen toe, die willen vragen of de huishouding alles is wat er is en of haar autoriteit boven uitdaging verheven is; en dan moet ze de tegenvraag naar haar eigen waarheid en integriteit of wettigheid onder ogen zien, die deze algemene scepsis oproept. We leven nog steeds met de echo’s van deze tegenvraag, en dat is terecht en onvermijdelijk. Want als het evangelie toont dat de huishoudens van deze wereld te klein zijn om het Vleesgeworden Woord te bevatten, dan toont het ook dat, als de kerk haar eigen institutionele onderdak bouwt en versterkt in de culturele huishouding, dit ook kan blijken te klein te zijn. Iets dergelijks – samen met veel andere zaken, waarvan veel dubbelzinnig en verward is – lag ten grondslag aan de Reformatie.

En als we nu Europa in het gezicht zien, wat moeten dan onze gevoelens en onze gedragslijn zijn? Jezus Christus zegt ons ‘Vrede!’ te zeggen – niet op een toon die suggereert dat we gelukkig zijn met alles wat Europa is of geworden is, niet alsof we zouden denken dat Europa de maat van menselijke voortreffelijkheid is. We zeggen eenvoudigweg “Vrede!” en bedoelen daarmee dat we het welzijn zoeken van deze samenleving, haar gerechtigheid en stabiliteit en rechtschapenheid, en dat we geloven dat het een samenleving is die in staat is dit Woord van genade te horen en erdoor veranderd te worden. We leven uit ons engagement met deze samenleving, die nog altijd (misschien in deze tijd schoorvoetend) bereid is onze tegenwoordigheid te verwelkomen of tenminste te berusten in onze aanwezigheid; we mengen onszelf in de debatten die gevoerd worden over heel ons continent over macht en identiteit en locale autonomie en migratie. We doen daaraan mee met onze geesten en harten die gevormd zijn door wat Jezus mogelijk gemaakt heeft, door realiteit van de apostolische gemeenschap, die zijn Lichaam is en de relaties van wederkerigheid en liefde die groeien in dit Lichaam.

We schrijven Europa niet af en zoeken niet een andere plek, letterlijk of figuurlijk, om te wonen. We kunnen de kritiek op Europa vanuit Amerika of vanuit de Derde Wereld of vanuit de moslimwereld horen en begrijpen – dat het een vermoeide cultuur is, uiterst gecompliceerd en moreel verward, levend vanuit zijn verleden. Maar dit zal ons niet onwillig maken om ons te engageren. We weten dat Christus alle dingen nieuw maakt, zodat, zolang als wij een stem hebben in de cultuur, het nog steeds mogelijk is vragen te stellen die leven gevend kunnen zijn – om mensen eraan te herinneren dat de bron van hun vitaliteit en creativiteit niet in henzelf te vinden is, maar in het scheppende Woord.

Of ze horen of weigeren te horen, wij hebben onze opdracht van Jezus Christus. We kunnen het huishouden dat ons heeft ontvangen omhelzen en uitdagen. En we kunnen met evenveel overtuiging als altijd zeggen dat, zowel op ons continent als in de hele wereld, het Koninkrijk van God nabij gekomen is, en nooit uitgebannen kan worden, dat God voortdurend alle structuren van cultuur of religie zal doorbreken, waarmee wij steeds weer proberen hem te bedwingen, als hij zijn vrede in Christus onder ons vestigt.

Preek gehouden door de Aartsbisschop van Canterbury tijdens de feestelijke eucharistieviering van de Unie van Utrecht op 9 augustus 2006 tijdens het Internationaal Oud-Katholieken Congres te Freiburg.
Copyright: Rowan Williams (2006)

Website van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland | Bisschoppelijk bureau: Kon. Wilhelminalaan 3, 3818 HN Amersfoort | Tel. 033 - 462 08 75